Natuurvolkeren
Volgens de muziekgeschiedenis is de vroegste periode van muziek helemaal terug te leiden tot circa 500 na Christus. Muziek is al zo lang bij ons, en het is overal. Ook bij natuurvolkeren in de oudheid zijn al vergelijkingen te maken met eenvoudige instrumenten.
Bovennatuurlijk
Muziek werkte bij natuurvolkeren als magische uiting. Bovendien was muziek eigenlijk altijd direct verbonden met het lijf: er werd gedanst, geklapt, meegezonden en bewogen. Instrumenten, maar ook de klanken van de menselijke stem waren onder andere bedoeld voor het uitdrukken van het ‘bovennatuurlijke’.
In de muziek van de natuurvolkeren, voor zover we dat hebben kunnen achterhalen, zijn veel overeenkomsten te vinden met de ouderwetse kinderliedjes die soms zelfs hun oorsprong vinden in de 15e of 16e eeuw. Je ziet vaak een afwisseling van twee tonen – een secunde of een terts. Er vindt steeds een beweging plaats van stijgen en dalen, waarbij spanning wordt afgewisseld met ontspanning. Als tooncentrum is het de hogere toon die doorgaans het accent draagt. De omvang van drie tonen wordt door deze twee wat betreft interval niet overstegen. Dat is ook waar de overeenkomst met kinderliedjes vooral goed zichtbaar, of liever gezegd hoorbaar is.
Melodiek van natuurvolkeren
Veel natuurvolkeren maken gebruik van simpele, maar praktische principes om een melodie te maken. Door een motief van twee tonen te variëren en te herhalen en gebruik te maken van het additieve principe kan een melodie gecreëerd worden. Transponeer het motief en je zult zien dat er een melodie ontstaat die meer dan twee tonen heeft, waarbij één toon waarschijnlijk als tooncentrum op zal treden. Dit hoor je goed bij het ’trappenmelos’ van de Papoea’s en oorspronkelijke Amerikanen.